Jan Siebelink
Knielen op een bed violen
Hans Sievez noemt Siebelink zijn vader in dit boek. Hij groeit op in Lathum als enig kind van een hardvochtige, gefrustreerde vader en een lieve, jong gestorven moeder. Het dromerige jongetje houdt van de natuur en zwerft graag, samen met zijn konijn, door het veengebied. Hans’ vader hangt een zwaar geloof aan. Na de dood van zijn moeder wordt de toestand thuis steeds uitzichtlozer en nadat zijn vader zijn konijn heeft gedood en verkocht, besluit hij weg te lopen. Hij is dan 17 jaar. Hij vindt een werkplek op een kwekerij in de buurt van Den Haag en krijgt er een opleiding. Ondertussen woont hij bij een hospita. Hier maakt hij opnieuw kennis met het zware geloof via een collega: Jozef Mieras. Jozef dringt zich op. Niemand van de collega’s ziet deze zalvende broeder zitten en ook Hans krijgt het zo benauwd van hem, dat hij hem uiteindelijk in elkaar slaat. Maar zelfs dat doet Jozef niet afdruipen. Als Hans (ondanks de nodige tegenwerking van zijn hospita, die hem niet kwijt wil) genoeg gespaard heeft en zijn vader is overleden, keert hij terug en trouwt met Margje (Siebelinks moeder), zijn vroegere schoolvriendinnetje. Ook zij heeft gespaard, als dienstbode, en samen kopen ze een vervallen kwekerij (met een hoge hypotheek). Vol van liefde voor elkaar en vol goede moed beginnen ze aan hun leven samen en al snel krijgen ze een zoon: Ruben (Jan Siebelink). Alles lijkt op een zonnige toekomst te wijzen, totdat op een dag Jozef Mieras op de kwekerij verschijnt...
Geen enkele samenvatting kan recht doen aan de zich daarna langzaam opbouwende spanning, aan het wurgende verloop van de gebeurtenissen, aan de steeds meer benauwende sfeer van het verhaal. Siebelink bereikt dat door het perspectief steeds bij de vader te laten liggen: zo wil hij proberen zich in deze man te verplaatsen en hem te begrijpen. Af en toe wordt het hem teveel en wisselt hij van perspectief en stelt hem dan regelrecht zijn vragen: Had je toen niet….., waarom ging je niet…., voelde je niet dat….. Het relaas wordt er alleen maar aangrijpender door. De liefde en trouw van de moeder, de steun van Ruben, de wanhoop en het zich afzetten van de tweede zoon (Tom) en de steeds verder groeiende waan van de vader onder invloed van deze zwarte orthodoxe broeders: als lezer word je heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Maar zelfs op het sterfbed heerst het onmenselijke geloof. Nergens schopt Siebelink aan tegen dit geloof: hij registreert slechts wat er plaats vond, hoe zijn vader langzaam door deze waanwereld werd verteerd. Maar deze registratie geeft ons een heel duidelijk beeld van het leed dat dit extreme geloof teweeg kan brengen.
Helemaal voor in het boek staat een motto: … en had de liefde niet…. 1 Cor. 13. Zelf zegt hij daarover:
“Het is een duistere liefdesroman. Als je het boek goed leest, begrijp je dat zijn vrouw zich volledig voor hem opoffert en hem als een soort heilige altijd trouw blijft. Ook hij heeft, zo vlak voor het einde van het boek, als hij op zijn sterfbed ligt en haar voelt naderen en zijn gezicht afwendt, herinneringen. Dat is de herinnering aan hun eerste tijd, die zo mooi en puur en authentiek was. Maar ja, Hans is op weg naar die andere liefde, naar de goddelijke liefde. Toch houdt hij nog van haar. Zij worden uit elkaar gedreven. Ze waren de volstrekte radeloze eenzaamheid nabij. Daar ging het mij om. Die man ondervond in zijn geloof weinig liefde en genegenheid van zijn broeders en ook niet van God of van boven. Beiden zijn totaal eenzaam. Zie hier de essentie van mijn boek.”
Willem Vogel schreef in het Haarlems Dagblad: “Een monument voor zijn vader wilde hij neerzetten. Nadat het is onthuld, blijkt het een ontroerend en hartverscheurend monument voor zijn moeder te zijn. Het verdient veel bloemen.”
Thomas van den Bergh schreef in Elsevier: “Wie bij het lezen van dit boek geen brok in zijn keel krijgt, is geen mens.” Daar heb ik eigenlijk niets meer aan toe te voegen.
ISBN 9023416651 | Paperback | 445 pagina's | De Bezige Bij | 2005
© Jannie Trouwborst, februari 2007