Roland Dorgelès

Toon alleen recensies op Leestafel van Roland Dorgelès in de categorie:
Roland Dorgelès op internet:

  Categorie: Recensies Volwassenen

Houten kruisen Houten kruisen


Een boek uit de serie oorlogsdomein. Over de Eerste Wereldoorlog.
Roland Dorgelès is een Fransman, die dienst nam in augustus 1914, en beleefde met zoveel andere jonge mannen de verschrikkingen van de loopgravenoorlog.
Hij hield aantekeningen bij, en heeft na de oorlog dit boek geschreven, als eerbetoon aan zijn gesneuvelde makkers. Het is een mengeling van feiten en fictie, geschreven in de vorm van verhalen over een groep soldaten, die samen de 5e escouade van de 3e compagnie van het Franse leger vormen. De verteller is Jacques, hij vertelt over zijn maten: de kok Fouillard, de kleine noorderling Broucke, korporaal Bréval, Sulphart, de dikke Bouffioux en Gilbert Demachy. Het verhaal over Gilbert, student in de rechten, maakt het meest indruk. De manier waarop een argeloze jongeman het soldatenleven binnenstapt, hoe zijn mening over de strijd verandert, en later zijn doodsstrijd, hoe hij, achtergelaten op het veld, langzaam de hoop dat er wel een brancardier zal komen, verliest en sterft:
"De regen stroomde als tranen over zijn vermagerde wangen. Daarna rolden er twee dikke tranen uit zijn holle ogen: de twee laatste.."

Als je wel eens zo'n oud filmpje gezien hebt over de eerste wereldoorlog, dan zie je het volgende helemaal voor je:
"De compagnie die uit de loopgraven kwam, had zich op het fluitsignaal laten neervallen, doodop, onder de modder, doorweekt. Anderen trokken nog in rijen aan ons voorbij, met het haastige getrappel van een begrafenisstoet die ergens door is opgehouden en naar het kerkhof dribbelt. Na de mitrailleurschutters en hun bemodderde muilezels, vaag te onderscheiden in een mist van vermoeidheid en regen, kwamen de hobbelende proviandwagens van de legertros langs, de vleeswagen, de ambulance met wielen met ijzeren beslag, en achter het regiment de compagniewagens, een potsierlijke optocht van vehikels, rammelkasten en oude brikken die tijdens de marsen heen en weer van Charleroi naar Reims in het wilde weg bijeen geraapt waren, ouderwetse lastwagens met knarsende assen, meueblwagens vol ransels en geweren, boerensjezen met druipende kappen, familierijtuigjes en brouwerswagens, en daarachter, als laatste van de stoet, het open vierwielige rijtuig van de facteur, dat getrokken werd door een tussen de disselbomen gekneld ploegpaard."

En de luizen, de eeuwige plaag:
"Met de vermakelijke ongegeneerdheid van soldaten zoeken twee companen met ontbloot bovenlijf hun luizen. Vairon houdt zijn flanellen hemd op een armlengte van zich af, zoals een schilder een doek bekijkt, en met opgetrokken neus, een strakke blik onderzoekt hij zijn ondergoed. Dan, wanneer hij een beestje heeft ontdekt, brengt hij vlug zijn duimen bij elkaar en drukt het 'knap!' kapot. Broucke daarentegen inspecteert elke plooi in zijn hemd, met de neus erbovenop, en jaagt heel behoedzaam. Wanneer hij een dikke te pakken krijgt, slaakt hij een kreet.
'nog een die me niet meer zal uitzuigen.'
Vairon, wiens nagels knappen, telt hardop:'tweeëndertig...drieëndertig...'

Er is een verhaal waarbij de jongens opgeroepen worden om de volgende dag aan te vallen. Hun voorbereidingen, het oprukken volgen we, maar over het gevecht zelf lezen we niets. Het volgend verhaal is de terugkeer van een overlevende, die een schuur binnenkomt nadat de persoonlijke bezittingen van de gesneuvelden uitgesorteerd zijn:
"Daar, in die schuur met dat strooien dak hadden we onze ransels opgestapeld. Ze liggen er nog, bijna allemaal, het knekelveld van een bataljon. Het is een treurige wirwar van verroeste gereedschappen, uitrustingen, opgescheurde ransels, patroontassen, broodzakken. Er slingert ondergoed rond, dat al modderig is. Een groot, onaangesneden brood, een flessenhals die ergens uitsteekt, bundeltjes brieven, gekleurde prentbriefkaarten, zo dom en erbarmelijk...onwillekeurig lees je de namen, zonder te bukken. Ik ken ze allemaal."

Dan zijn er de officieren, de generaals die orde en netheid gehandhaafd willen houden, meestal zijn dat de mensen die zich niet aan het front laten zien. De zinloosheid zit diep in de soldaten, maar ze moeten defileren.:
"we zijn het zat, luitenant,' gaf Sulphart met met de onverschrokkenheid van een vrij man te kennen. 'We hebben er geen zin in om voor een stel boerenpummels te defileren.'
'Dat kan wel zo zijn, maar de generaal is er,' antwoordde Berthier zachtjes.
'Kom op oude jongens, ransel op de rug. D'r is daar een bataljon recruten ingekwartierd, we moeten hen laten zien dat we geen regiment mietjes zijn..'
Grommend trokken ze toch maar hun uitrusting aan. Ze gingen in het gelid staan.'
(en ze vormen rijen van vier en trekken langs de hoge pieten en langs het Franse volk, dat huilt bij de trieste aanblik van bemodderde, bleke en afgematte jonge jongens.
En dan blijkt dat ze toch trotse soldaten zijn.) "de klankvolle muziek maakte ons dronken, leek ons mee te slepen alsof het een feestdag was; we liepen voort, met een rechte rug, onze trots van manhaftige overwinnaars tegenover die tranen stellend. Komaan, er zullen altijd oorlogen zijn, altijd, altijd, altijd..."

Ook dit boek toont de afgrijselijke zinloosheid van een oorlog, maar voor de overlevenden is dat onaanvaardbaar. Al dat lijden, dat mag toch niet voor niets geweest zijn? "er was een oorlog nodig om ons in te laten zien dat we gelukkig waren" zegt een soldaat.
De overlevenden zijn eerlijker, menselijker, trouwer en fatsoenlijker geworden. Er zijn helden gevormd.
"het was de goede ouwe tijd" Daar word je toch niet vrolijk van...


ISBN 9029514094 | Gebonden | 339 pagina's | De Arbeiderspers | mei 2004
Oorspronkelijke titel: Les croix de bois Vertaler: Mechtild Claessens

© Marjo, juli 2005


Lees de reacties op het forum en/of reageer: