F. Bordewijk

Toon alleen recensies op Leestafel van F. Bordewijk in de categorie:
 

Rood Paleis Rood Paleis
Ondergang van een eeuw


Tot mijn verrassing kwam ik dit boek tegen in de bieb. Wist niet eens dat het bestond en als fan van Bordewijk, moest ik het natuurlijk lezen. Ik moet zeggen dat het me niet zo kon boeien als Bint of Karakter. Dit boek is redelijk goed maar niet zo’n boek waarvan je zegt: “Dat moet je gelezen hebben!”

Wat ik zo prettig vind aan de boeken van Bordewijk is zijn taalgebruik. De zinnen zijn kort en kernachtig zoals bijv. de beschrijving van Tijs Herdigein; "Het hoofd van de bruine Tijs Herdigein was klein, zwartgebaard, gezengd in de tropen. Zijn bloed was verdampt, zijn oogwit zag ziek, galgeel. Hij droeg geen lood vet, hij was opgetrokken uit de taaiste pezen."
Ook de beschrijving van Henry Leroy is prachtig: "De bleke had een mooie, uitzonderlijke kop met dofblond haar met zwakke golving. Zijn haar was het mooist. Het was zo groot zo eigen. Niet bijzonder lang, vooral geen manen. Zijn bloed was verdwenen, het was verzonken. De bleke mond ried men onder de snor te mooi, te vrouwelijk, de tanden te onberispelijk. De snor was te gecultiveerd, strobruin, glanzend van brillantine. Het was de snor van de ijdele, op de grens van de poen."
Met deze twee beschrijvingen begint het boek

Samenvatting
Tijs (1872) en Henry (1873) zaten naast elkaar op school. Eigenlijk zijn ze nooit echt vrienden geweest.
Tijs komt net terug uit Indië en zoekt Henry op. Beiden zijn nu in de 40. De eerste begroeting is erg afstandelijk. Tijs pocht een beetje over zijn Indië tijd. Veel drank en vrouwen. Henri vertelt botweg dat hij impotent is.
Tijs wil gaan trouwen met een vrouw uit de Achterhoek maar eerst flink de bloemetjes buiten zetten. Henri noemt de Passeerdersgracht waar het Rode Paleis zich bevindt. Een prachtig paleisje. Schitterend ingericht. Er zijn meisjes die prachtig kunnen zingen, die meisjes gaan gekleed in sandalen! Henri brengt Tijs naar de gracht. Daar aangekomen blijken zowel de gracht als het huis een zeer naargeestige uitstraling hebben. Henri blijkt alles gelogen te hebben behalve het feit dat het een bordeel is. Tijs bekent dat hij ook gelogen heeft en nog maagd is. Henri weigert hierna om met Tijs naar binnen te gaan.
Tijs gaat daarna iedere avond richting Rode Paleis maar hij durft niet naar binnen. De vierde avond komt Henri en Tijs krijgt hem nu zo ver dat hij hem mee naar binnen neemt. Tijs is bang, hij wil niet met de meisjes mee en vertelt dat hij impotent is. Klokslag half elf verschijnt elke avond mevrouw Doom, de madam, zij brengt de boel tot leven. Vanaf dat moment wordt er gezongen en gedanst. Henri heeft ontzag voor mevrouw Doom maar ziet ook in dat “het huis” leidt tot ondergang/verval en mevr. Doom is de sloper.
Mevrouw Doom is een grote sombere vrouw, altijd in het zwart gekleed. Ze heeft naast de meisjes nog 3 mensen in dienst.
Eduard, een zeer dikke, vette man, de uitsmijter en beheerder van de garderobe. Benjohan, een manlijke hermafrodiet, ontvangt het entreegeld. Heeft de ziekte van Addison en kleurt langzamerhand groen. Fré, een gedrocht, doet klein huishoudelijk werk. Hij houdt duiven en wandelt met de hond, Leopold van Brandhuizen genaamd. Als er een nieuw meisje komt brengt Fré haar als eerste naar de bijkelder waar het krioelt van de ratten. Dit om de meisjes te waarschuwen dat zij daar terecht komen als zij niet gehoorzamen.
De eigenaar, 'grootvader' genoemd, keurt de nieuwe meisjes en houdt zich verder op de achtergrond.

Henri
Henri komt graag in het Rode Paleis. Hij vertelt daar verhalen aan de meisjes. Ze luisteren graag naar hem. Hij denkt veel na over het feit dat beiden aan het eind van de eeuw geboren zijn. Waarom er nu (1913) eigenlijk niets veranderd is, eerder een verval heeft plaatsgevonden. Dat mensen niet geprikkeld zijn tot vernieuwing. In zijn woorden: Een nieuwe eeuw zegt net zoveel als een nieuwe onderbroek; daar merkt ook geen sterveling wat van.

Tijs
In allerlei opzichten is Tijs de tegenpool van de bleke en vermoeide Henri, die in het leven geen enkel doel nastreeft, aan alles twijfelt. Henri voelt zich de reïncarnatie van het fin de siècle, van een zieke eeuw die zich na haar officiële einde nog wat verder voortsleept. Hij bemoeit zich maar heel weinig met het familiebedrijf en laat de zaken over aan zijn vader en de procuratiehouder. Liever filosofeert hij over de kwalen van zijn tijd, die ook de zijne zijn. Henri raakt steeds meer vervuld van visioenen van dood en verval, die hij ook steeds meer op het Rood Paleis betrekt; de 'heren' en de 'deernen' zullen samen ten onder gaan. De zaken gaan niet goed meer, ook niet tijdens de traditionele 'galanachten'. Mevrouw Doom probeert Tijs ertoe te bewegen geld in het bedrijf te steken, maar hij geeft de voorkeur aan de moderne, veelbelovende autohandel. Wanneer hij aan zijn aanstaande vrouw opbiecht dat hij tenslotte toch een keer met een van de meisjes naar bed is geweest, vergeeft zij hem dat, van Henri wil zij echter niets meer weten.

Deze reist ondertussen met mevrouw Doom mee naar Frankrijk, het land waar de 'waardin' vroeger het vak heeft geleerd. Zij keren terug met twee zwarte vrouwen die als een nieuwe attractie moeten dienen voor het Rode paleis. Zij blijken echter te gewaagd.
Steeds duidelijker voelt Henri dat de nieuwe tijd in de lucht hangt. Hij zal daaraan geen bijdrage meer kunnen leveren, maar vindt wel dat hij de oude geest van zich af kan schudden. Wanneer de aanslag op het Oostenrijkse prinselijk paar te Sarajevo de Eerste Wereldoorlog inleidt, zet hij zich af tegen zijn vader. Hij laat zijn haar kort knippen en zijn snor afscheren en noemt zich nu Hendrik Lorrewa. In die nieuwe gedaante besluit hij dienst te nemen in het vreemdelingenlegioen. Rood Paleis wordt gesloten.
Als mevrouw Doom het gebouw tenslotte in brand steekt, is de oude eeuw eindelijk voorbij. De tijd is aangebroken voor een maatschappelijke revolutie waarbij de heren hebben afgedaan en de emancipatie van de vrouw zich kan voltrekken. Henri, alias Hendrik, zal dat niet meer meemaken. Aan het begin van de oorlog sneuvelt hij.

Nawoord:
Als ik dit zo teruglees lijkt het wel een aardig boek, maar het is in mijn ogen een beetje langdradig. Uitgebreid wordt beschreven hoe Henri zijn dag doorkomt. Vooral liggend in bed dus. Hij neemt zich aldoor voor om iets te gaan doen maar dwaalt met zijn geest dan weer erg af om daarna in slaap te vallen en dit herhaalt zich voortdurend. Van Tijs kom je niet veel te weten. Hij is meer een persoon die in het boek voor moest komen om Het Rode Paleis te kunnen introduceren en te vertellen hoe Het Rode Paleis er uit ziet.
Sommige dingen getuigen wel van humor, zie de naam van de hond. Vooral Henri blijkt de man met humor te zijn wat zich uit in zijn verhalen die hij aan de meisjes vertelt. Hij heeft een erg levendige fantasie.

Erg grappig vind ik dat Bordewijk aan het eind van het boek de nadruk erop legt dat het verhaal verzonnen is en hij niet uit eigen ervaring dit verhaal heeft geschreven! Citaat Na, Rood Paleis, p.156
De lezer van deze tijd stelt belang in de lijfelijke schrijver. Het kan vleiend wezen voor zijn eerzucht, en ook hachelijk voor zijn faam. Want een onbetwistbaar blijk van feitenkennis leidt allicht bij deze of gene tot de gevolgtrekking van een persoonlijke ervarenheid.
Ik hoop dat jullie het leuk vinden eens een “oud” boek (1936) besproken te zien.


ISBN 9789021493961 | Paperback | 179 pagina's | Athenaeum-Polak & Van Gennep | mei 1993

© Dettie, 08 september 2011


Lees de reacties op het forum en/of reageer: