Chrétien Breukers
Lot
‘Incasseren en opmaken; pas als ik het geld helemaal had uitgegeven, weggemaakt, zou ik vrede hebben met deze bizarre winst, die als een komeet op me was neergekomen. Zolang ik dat geld had was ik eraan gebonden, als een slaaf aan een schandpaal, of als een hondje aan een lantaarnpaal voor de supermarkt.
Ik wilde het geld niet hebben, maar ik wilde er ook geen bezit mee verwerven. Ik wilde er, letterlijk, vanaf.’
Dan ontvouwt zich een boek waarin de lezer in eerste instantie het relaas verwacht van hoe hij al dat geld gaat uitgeven. En het verhaal van de inkeer. Want het kan wel bizar zijn dat hij dat geld gewonnen heeft, is het niet idioter als iemand er van af wil?
Een deel gaat inderdaad over het besteden van het geld, maar de kern van het verhaal is het niet. Want wat voor man is dit? Hoe komt het dat hij niet kan genieten van zijn geluk? Waar komt die angst om te leven vandaan? En wat kan hij er aan doen?
Onze hoofdpersoon is altijd gefascineerd geweest door schrijvers als Sartre en Camus. Hij zou willen leven zoals zij dat propageren: je bent zelf verantwoordelijk voor je leven. Je eigen daden bepalen de waarde er van. Je moet zelf je lot bepalen.
Hij is een schrijver, die de vijftig met rasse schreden ziet naderen. Vrijgezel gebleven na het overlijden van zijn vriendin, slijt hij zijn dagen. Deze onverwachte rijkdom zet hem aan het denken. Hij woont in een zeer luxe hotel, eet vijfsterrenmaaltijden, laat vrouwen overal vandaan komen, maar blij wordt hij er niet van. Waarom is hij zo’n sukkel. Nooit heeft hij geleefd, hij liet het allemaal maar gebeuren.
Na een half jaar rijkdom beseft hij dat hij iets moet ondernemen, deze luxe is saai. Het leven is dan wel compleet veranderd, een bevredigend leven heeft hij nog steeds niet.
Hij komt op het idee om een fietstocht te gaan maken in het mooie Drenthe. Daar valt zijn oog op een landhuis dat te koop staat. Al snel woont hij daar. Hij voelt zich er thuis, maar alleen is maar alleen. Hij nodigt zijn vriend uit, zijn ‘spiegel’, die hem regelmatig tot de orde roept. Zelfs in een droom:
‘Geef het maar gewoon toe.’
’Wat moet ik toegeven.’
’Je weet niet wat je moet doen, en je verlangt ernaar gelukkig te zijn. Dat moet je gewoon toegeven. Dan gaat de rest vanzelf.’
‘Ach, hou toch op. Ik wil hier gewoon wonen, en schrijven. En verder niks. Dat kost me al genoeg moeite, zoals je weet.’
‘Je bent lui. Je hebt er nooit moeite voor gedaan. Je bent te lui om te leven.’
Zijn leven wordt bepaald door vier vrouwen: zijn moeder en verloofde, allebei overleden; de boekhandelaar uit het nabij gelegen dorp, met wie hij via e-mail een klik heeft, en de Duitse prostitué, die hij af en toe laat komen. En hij schrijft.
‘Ik schrijf boeken die er als een lappendeken uitzien. Verhalen die over elkaar heen buitelen en elkaar tegenspreken. De gemiddelde lezer wordt er een beetje zenuwachtig van, vrees ik. Ik ook.’
Lot is inderdaad een boek dat je zenuwachtig maakt. De lappendeken bestaat uit flarden die in het nu of in het verleden spelen, e-mails, verhaaltjes, gesprekken met een fictieve psychiater. Het is een boek dat je tot nadenken stemt. In hoeverre bepaal je je eigen lot, of word je gevormd door je verleden? En wat is dat lot dan wel? Wat moet je als mens op deze aardkloot? En specifiek: wat doet een schrijver met wat hem geboden wordt?
Dat blijft de grote vraag. In hoeverre is Chrétien Breukers de hoofdpersoon uit het boek? In welke mate zijn dit verzinsels, hersenspinsels, wensdromen, of feiten?
Een wonderlijke mengeling dat toch een geheel vormt. Een boeiend geheel, dat met gemak een tweede keer gelezen kan worden.
ISBN 9789460682308 | Paperback | 193 pagina's | Uitgeverij Marmer | maart 2015
© Marjo, 25 april 2016