Djoeke van Netten
Categorie: Taal en Letteren
Koopman in Kennis
Djoeke van Netten
In: S. van Bergen, Y.L. Bleyerveld, H.M. van den Braber, M.T.G.E. van Delft, J.L. Salman, M. van Vliet, L. IJpelaar (red.),
Bijdragen tot de Geschiedenis van de Nederlandse Boekhandel, Nieuwe Reeks, Deel XV., (Zutphen, 2014).
"Kennis delen is kennis vermenigvuldigen. [...] Kennis wordt namelijk pas wetenschap als meer mensen haar delen." Zo begon de inleiding van het proefschrift van auteur Djoeke van Netten. Geboren in 1980 te Meppel promoveerde zij aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit te Groningen op donderdag 12 april 2012. Het is bijna twee jaar later dat zij de door haar opgedane kennis over de drukker, astronoom, wiskundige en uitgever Willem Jansz Blaeu (1571-1638) in deze handelseditie van haar proefschrift met het grote publiek deelt.
In haar proefschrift schreef ze dat het “...niet de bedoeling [was] een complete descriptieve analytische bibliografie van Blaeu te geven...” en dat “...dit boek geen biografie van Willem Jansz Blaeu [is]”. Koopman in Kennis is meer dan dat. De auteur laat zien hoe de Amsterdammer Blaeu zich bewoog in een internationaal netwerk van geleerden, hoe hij handelde in kennis en wat zijn invloed op de presentatie en verspreiding ervan was.
Van Netten gaf in haar proefschrift al aan dat dit geen biografie betrof. Deze zin is, net als die voortreffelijke start van de inleiding van haar proefschrift, in de handelseditie verdwenen en vervangen door de vermelding dat in het tweede hoofdstuk “...Blaeu zelf geïntroduceerd [wordt] met een korte levensschets...”. Naast Blaeu's levensschets gaat het boek over de historiografische achtergrond (hoofdstuk 1), over de rol die hij als uitgever had in de geleerde wereld van zijn tijd (hoofdstukken 3 t/m 6) en hoe hij zich verhield tot zijn collegae geleerde drukkers en astronomen-drukkers (hoofdstuk 7). Het geheel wordt afgerond met een epiloog met daarin aandacht voor zijn positie in de geleerde wereld van zijn tijd.
In het werk komen ook de tijdgenoten van Blaeu aan bod, zoals de Deense astronoom Tycho Brahe (Blaeu was een van zijn vele assistenten op zijn eiland Hven) en hoogleraar, leeftijds- en plaatsgenoot Adriaan Metius (beide kwamen uit Alkmaar), maar ook dichters als Barlaeus en Vondel die verzen schreven voor Blaeu's publicaties. Uiteraard komen ook de geleerden aan bod waarmee hij communiceerde, waaronder Kepler, Galilei, Huygens, Grotius en Vossius.
Gaandeweg laat Van Netten zien dat Blaeu zichzelf een prominente plek verworven had in de geleerde wereld van zijn tijd. De Engelse auteur Joseph Moxon roemde Blaeu zelfs als uitvinder van een nieuwe verbeterde drukpers.
Niet alleen was Blaeu drukker en uitgever van andermans werken (o.a. Metius), maar publiceerde hij zelf diverse zeemansgidsen, atlassen, kaarten en globes, welke hij mede aan diverse kamers van de VOC leverde.
Naast de drukker/uitgever Blaeu besteedt Van Netten ook aandacht aan de globe- en instrumentmaker Blaeu. Ze laat onder andere zien dat van Blaeu bekend is dat hij in 1607 een astronomisch sextant leverde aan Metius, terwijl in de collectie van Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam een door hem gesigneerd tellurium bewaard is gebleven (een tellurium is een model ter demonstratie van planeetbewegingen, een kleurenfoto ervan is opgenomen).
Het zijn de zeemansgidsen van Blaeu (hoofdstuk 3) waar in het begin van de zeventiende eeuw nieuwe navigatie-instrumenten voor het eerst getoond worden en een prominente plaats krijgen. Van Metius haalt Van Netten een paragraaf uit zijn Institutiones astronomicae aan waarin hij schreef dat naast het drukwerk ook “...eenighe andere instrumenten tot de mathematische konsten ghedienstigh … by den selven Ianssonium gherijft werden.”
De band tussen Metius en Blaeu wordt door Van Netten verder uitgediept in hoofdstuk 4 en in de enige appendix die het werk rijk is en een overzicht van Metius' oeuvre geeft. Van Netten stelt dat de relatie tussen Metius en Blaeu van groot belang is “... niet alleen vanwege de kwantiteit van hun beider productie, maar ook om Blaeu als uitgever van wetenschap beter te duiden.”
Niet geheel onbelangrijk is Blaeu's wereldbeeld, of eigenlijk hemelbeeld. In hoofdstuk 5 laat Van Netten zien dat Blaeu, net als Simon Stevin, overtuigd was van het door Copernicus geschetste heliocentrisch wereldbeeld. Dit kwam echter niet in alle werken van Blaeu even goed naar voren. Zo toonden zijn zeemansgidsen bijvoorbeeld nog steeds het geocentrisch wereldbeeld, ook in de periode dat hij een overtuigd heliocentrist was. Copernicus schreef over het heliocentrisme in zijn wereldberoemde De revolutionibus orbium coelestium, een werk dat in 1617 door Blaeu onder de titel Astronomia instaurata (herstelde astronomie) heruitgegeven werd.
In het zesde hoofdstuk wordt de relatie tussen Blaeu en de eerste Amsterdamse hoogleraren belicht. In 1617 werd de Nederduytsche Academie opgericht, gevolgd door het Athenaeum Illustre aan het eind van de twintiger jaren. De banden van Blaeu met P.C. Hooft, Hugo Grotius, Gerardus Johannes Vossius en Casper Barlaeus worden hier zeer zorgvuldig door Van Netten verder uitgewerkt.
Ondertussen is Van Netten aangekomen in het laatste decennium van Blaeu's leven, want in 1638, een jaar na het overlijden van zijn vrouw Marretie Cornelisdr, komt Willem Jansz Blaeu te overlijden.
Van Blaeu laat Van Netten zien dat deze in 1636 al als boekverkoper gestopt was. De drukkerij was echter nog volop in bedrijf; beter nog: in 1637 werd aan de Bloemengracht te Amsterdam de nieuwe Blaeu drukkerij geopend in een pand dat Blaeu voor elfduizend gulden gekocht had. Zijn zonen Jan (later bekend als Joan) en Cornelis zouden de drukkerij voortzetten. Ook na Joan's dood in 1673 ging de drukkerij onder de kleinzonen Blaeu verder. Een grote brand in 1672, waarbij de hele drukkerij verwoest werd, wordt gezien als het begin van het einde en in 1704 wordt voor het laatst een werk gepubliceerd. Dit laatste hoofdstuk verkent ook de bijzondere positie die Blaeu in nam tussen de collegae drukkers in de eeuwen voor en na hem en Van Netten laat zien dat de drukkerij van Blaeu groot werd “...door een combinatie van geleerdheid, commercieel inzicht en contacten in regentenkringen.”
Dat er bijna twee jaar zat tussen het proefschrift en de handelseditie is mede veroorzaakt doordat deze ruimschoots door de auteur is herzien. Persoonlijk vind ik het prettiger lezen dan het proefschrift. Daarnaast is er in de handelseditie ruimte gemaakt voor diverse afbeeldingen, waarvan een flink deel zelfs in kleur. Een groot voordeel van de handelseditie is dat er een index op persoonsnamen in opgenomen is, iets dat aan het proefschrift ontbrak. Naast het personenregister had ik echter een zakenregister ook zeer gewaardeerd.
Bij het plaatsen van afbeelding 8 op bladzijde 71 is kennelijk iets mis gegaan. Het aldaar getoonde navigatie-instrument is een demi-cross, een instrument dat verderop in de tekst genoemd wordt, terwijl de verwijzende tekst boven de afbeelding en het onderschrift vermelden dat het een graadboog betreft. In de 1618 editie van het Derde deel van't licht der zee-vaert komt een afbeelding van de graadboog niet voor en voor diegenen die zich afvragen wat het verschil is, heb ik hiernaast een afbeelding van een graadboog uit de 1620 editie van Blaeu's Het Licht der Zee-vaert opgenomen.
Gelukkig doen bovenstaande twee omissies niets af aan het werk dat hier staat. Mijns inziens is het een must-have voor een ieder die zich bezighoudt met de geschiedenis van de zeventiende eeuw in het algemeen en met Blaeu en zijn werken in het bijzonder.
ISBN 9789057308796 | Paperback | 320 pagina's | WalburgPers | maart 2014
© Nicolàs, 09 maart 2014