Hans Buddingh'
Categorie: Algemeen
De geschiedenis van Suriname
Volgend jaar is het 150 jaar geleden dat de slavernij in Suriname officieel werd afgeschaft. Op dit moment staat Suriname in het middelpunt van de belangstelling vanwege het aannemen van een amnestiewet die de huidige president Desi Bouterse moet vrijwaren van een veroordeling voor betrokkenheid bij de Decembermoorden van 1982. Dat er nu juist een herziene en uitgebreidere versie van De Geschiedenis van Suriname verschijnt is toeval, zegt de auteur in een interview.
Hans Buddingh' studeerde economie en is als redacteur verbonden aan NRC Handelsblad. Hij bezocht voor deze krant veelvuldig Suriname. In 1994 schreef hij met Marcel Haenen het onthullende en geruchtmakende boek. De danser over het Surinaamse drugskartel en de banden met de Colombiaanse cocaïnemaffia.
De 1ste druk van dit door deskundigen zeer betrouwbaar genoemde standaardwerk over de geschiedenis van Suriname verscheen in 1995. In 1999 en 2000 verschenen er geactualiseerde herdrukken. In deze 4e herziene druk uit 2012 is daar de periode 2000-2012 aan toegevoegd en de auteur is ervan overtuigd dat er na 2015 opnieuw het een en ander bij zal komen. Dan is niet alleen bekend waar de amnestiewet toe geleid heeft, maar zijn er ook nieuwe verkiezingen met mogelijk een andere politieke meerderheid die de amnestiewet desgewenst kan terugdraaien.
Het bijna 600 pg. dikke boek kan in twee delen van ongeveer gelijke omvang verdeeld worden. Het eerste deel beslaat de periode van ca. 1600 tot ca. 1900. Daarin is aandacht voor de oorspronkelijke bewoners: de inheemsen, indianenstammen die al 10.000 jaar geleden het zuiden van het latere Suriname bewoonden. Toen de eerste Europeanen rond 1600 voet aan wal zetten in deze streken hadden deze Caraïben en Arowakken zich inmiddels gevestigd op landbouwgronden langs de rivieren en aan de kust. Aanvankelijk kwamen de Europeanen af op het goud dat gevonden zou kunnen worden in deze streken. Later stichtten ze er handelsposten en dreven ruilhandel met de inheemsen die ondertussen onderling strijd voerden om de beste landbouwgronden.
De Engelsen waren de eersten die zich er vestigden als planters, samen met hun slaven. Door gebruik te maken van de onenigheid tussen de indianenstammen stuitten ze daarbij niet op verzet. Ze beloonden hen voor het opsporen en doden van weggelopen slaven en het aanbrengen van gevangen genomen "rode" slaven van de rivaliserende stam. Na de nodige gevechtshandelingen namen de Hollanders de kolonie over: de meeste Engelsen vertrokken. Veel animo om zich hier te vestigen en de Hollandse kolonie op te bouwen was er op dat moment (rond 1670) niet. De inheemsen zien hun kans schoon de strijd aan te gaan met de overgebleven Engelse, Hollandse en Joodse planters. Het zou tot 1686 duren voor er vrede gesloten kon worden. Daarin werd o.a. bepaald dat de inheemsen niet langer in slavernij gehouden mochten worden. Dat gold niet voor de weggelopen negerslaven die zich bij de inheemsen hadden aangesloten.
De WIC (West-Indische Compagnie) ging zich vervolgens serieus bezighouden met de kolonisatie van Suriname en de slavenhandel. Na een moeizaam begin volgde een bloeiperiode. Er werd zowel aan de slavenhandel, als aan de geteelde producten verdiend. Toch ligt de verdeling van het profijt daarvan iets anders dan men zou verwachten: "De grote profiteurs van de koloniale economie waren altijd de zakelijke dienstverleners: ruim tweederde van de omzet kwam bij kooplieden/bankiers, slavenhandelaren en administrateurs terecht; 14% ging naar de plantage ondernemers en 7% naar de overheid als belasting."
Ondertussen liepen steeds meer slaven weg door de onmenselijke omstandigheden op de plantages en vormden nieuwe gemeenschappen in de binnenlanden: de Marrons (vroeger bosnegers genoemd). In 1863 komt er in Suriname officieel een einde aan de slavernij, met grote gevolgen voor de bedrijfsvoering op de plantages. Het ging de laatste jaren al niet best, zonder de gratis slavenarbeid van de Creolen wordt het nog moeilijker. Men dacht een oplossing gevonden te hebben in het ronselen van Aziatische contractarbeiders uit Brits-Indië en Nederlands-Indië, m.n. Javanen. De meesten wilden of konden na hun contractperiode niet meer terug en bleven in Suriname en probeerden er een zelfstandig bestaan op te bouwen. De plantage-economie stortte langzaam maar zeker in.
En daar begint ongeveer het tweede deel van het boek, waarin een grote rol is weggelegd voor de politieke ontwikkelingen in de 20ste eeuw. Suriname was een smeltkroes geworden van allerlei bevolkingsgroepen die zich aanvankelijk nauwelijks vermengden en vooral de eigen belangen in de gaten hielden.
In de binnenlanden leefden nog steeds de inheemsen en de Marrons. Sommigen trokken naar de stad Paramaribo, velen bleven achter in het oerwoud en koesterden hun tradities, maar rekenden wel op geld en voorzieningen van de moderne tijd: onderwijs, ziekenzorg, wegen, vliegveldjes, communicatie mogelijkheden, kerken. Bovendien ontstond er onenigheid over de eigendomsrechten van gronden. De overheid in Paramaribo belooft veel, maar doet, als de verkiezingen weer voorbij waren, weinig. Corruptie en afhankelijkheid van subsidies worden ongewenste bijverschijnselen.
In de stad woonden de Creolen, Hindoestanen (uit India en Java), Chinezen (als handelaren gekomen), Joden (de allereerste en nadien gebleven planters, nu vaak handelaar), Hollanders (kleine boeren of zendelingen).
Als de weg ingeslagen wordt naar autonomie en onafhankelijkheid (na WO II) moeten al deze groepen samen gaan werken. Dat gaat niet vanzelf. De inheemsen en Marrons voelen zich achtergesteld. De Creolen vinden dat zij in Suriname een hoofdrol dienen te spelen omdat ze in het kader van de emancipatie van slaaf naar vrije burger daar recht op hebben en hier eerder waren dan de Hindoestaanse contractarbeiders. Inmiddels zijn de Hindoestanen echter in de meerderheid. Ook het aantal Marrons is aan het toenemen, terwijl er minder Creolen zijn door o.a. vertrek naar Nederland. Allemaal ontwikkelingen die een rol gaan spelen.
e daaruit voortkomende politieke ontwikkelingen en strubbelingen, de rol van Nederland, de staatsgreep, de Binnenlandse Oorlog, het economische wanbeleid, de crisis in de verhouding met Nederland, het komt allemaal uitgebreid aan de orde.
Het laatste hoofdstuk gaat over Suriname in de 21ste eeuw. Er zijn signalen dat de economie aantrekt. Suriname beschikt over een grote hoeveelheid hulpbronnen, is interregionaal betrokken bij de verbetering van de infrastructuur, kan via waterkrachtinstallaties een grote energie-exporteur worden. Alleen moet er dan nog wel iets gedaan worden aan het gebrekkige onderwijs.
De auteur besluit met de woorden:
"De werkelijke ontwikkeling van Suriname kan uiteindelijk alleen het resultaat zijn van een inspanning van de eigen bevolking. Deze lijkt economische internationalisering intussen eerder als een kans dan als een risico te beschouwen. Belangrijk zal zijn of Suriname er in slaagt de vaak bezongen "eenheid in verscheidenheid" te verbinden aan het bevorderen van de publieke zaak. Bovendien zal de samenleving in het reine moeten komen met het eigen verleden dat eind vorige eeuw zoveel duistere kanten kende."
Duidelijk is dat de focus van dit boek ligt op de sociale structuur en de economische en politieke ontwikkelingen van Suriname in de loop van de laatste 5 eeuwen. Voor de cultuurgeschiedenis van Suriname zullen andere boeken geraadpleegd moeten worden. Dat is logisch, gezien de economische en journalistieke achtergrond van de auteur. En daardoor is het juist op deze gebieden een belangrijk standaardwerk geworden. Het boek is voorzien van enkele zwart-wit illustraties, tabellen, grafieken en landkaartjes. Een uitgebreide, becommentarieerde literatuurlijst en de index vormen samen de laatste 90 blz. Het is uitermate geschikt voor iedereen die zich voor zijn beroep of studie of uit pure interesse uitgebreid verdiepen wil in de geschiedenis van Suriname op bovengenoemde gebieden.
ISBN 9789046811030 | Paperback | 0 pagina's | Nieuw Amsterdam | maart 2012
© JannieTr, 10 april 2012