Erwin Mortier

Toon alleen recensies op Leestafel van Erwin Mortier in de categorie:
Erwin Mortier op internet:
 

Godenslaap Godenslaap


Dit is zo'n boek waar je eigenlijk niets over moet zeggen. Je moet het stilzwijgend aan iemand geven zodat diegene het zelf kan ervaren. Maar toch heb je ook de neiging om tegen iedereen te zeggen: "Dit boek moet je lezen." Hieronder een poging om weer te geven waarom.

Het is het verhaal van een zeer oude vrouw, Helène. Lopen kan ze niet meer. Ze wordt thuis voornamelijk verzorgd door de vriendelijke Rachida.

"Ik ben ook blij dat Rachida mijn lijf ontziet wanneer ze me uit mijn nachtkleed bevrijdt, dat ze even routineus mijn knoken van armen uit mijn mouwen trekt en mijn hoofd de dagelijkse baring uit de nauwe halsopening van mijn onderhemd zo zacht mogelijk laat ondergaan, terwijl die andere, die zoutzuil, er altijd in slaagt me met mijn eigen ledematen te molesteren."

Rachida haalt voor haar het schrift uit de kast, zorgt voor voldoende schrijfmateriaal en maakt dat Hélène comfortabel zit zodat zij verder kan schrijven aan haar levensverhaal.

Hélène had een haat-liefde verhouding met Marianne, haar moeder. Ze verafschuwde het keurige stramien waarin ze door haar moeder (van Franse komaf) gedwongen werd.

"Vrouwen vormden van dat alles het blazoen, het bladstille boegbeeld, en ik vervloekte het. Volksvrouwen als Emilie genoten meer bewegingsruimte, de vrijheid der betekenislozen, dan wij, precieuze jongedames uit de burgerij, gedoemd tot een bestaan als menselijk kunstboeket; kleurrijk, sierlijk en stofvrij onder een glazen stolp om onze maagdelijke tint niet te bederven.
Mijn manier om aan het vacuüm te ontsnappen bestond uit lezen en schrijven."


Ze was een denker, zat boordevol vragen. Haar moeder was de nuchterheid zelf. De dingen waren zoals ze waren.

"Ze noemde mij in mijn vlegeljaren een geboren dichteres omwille van mijn vragen, en het was geen compliment."


Dichters waren schijnatleten. In lezen en schrijven mocht ze zich niet verliezen. Maar ze deed het toch, haar leven lang. Edgar, de oudere broer, en Emilie, de huishoudelijk hulp, genieten veel meer vrijheid, tot grote ergernis van Hélène. Met haar vader heeft ze een zeer warme, nauwe band.

Elk jaar brengt het gezin de zomer door in Noord-Frankrijk, bij de broer van moeder. Zo ook die zomer van 1914. Eind juni vertrokken moeder, Edgar en Hélène met de trein, vader zou hen eind juli achterna komen. Onderweg horen ze op een station dat de Oostenrijkse kroonprins en zijn vrouw vermoord zijn. Het 'voorval' wordt tijdens het avondeten besproken. Oom is lichtelijk bezorgd maar meer ook niet. Van alle knechten die hen die avond verwelkomden zou, nog geen half jaar later, een op de drie dood zijn. Moeder en dochter kunnen niet meer terug naar België, Edgar gaat het leger in. Vader zien ze pas na de oorlog weer.

Tijdens een uitstapje in de oorlogsjaren ontmoet Hélène haar latere man, een Engelse soldaat en fotograaf, Matthew Herbert. Door hem wordt ze wereldwijs gemaakt zowel in de liefde als in de realiteit van de oorlog. Als fotograaf legt hij alles vast, de ingestorte huizen, de kapotte kerken, de loopgraven.
Dit is ook het meest indrukwekkende gedeelte van het boek. Door de ogen van Hélène zien we de waanzin, het bizarre van een oorlog.

Ze vertelt, met compassie, over de mensen die terugkeren zonder ledematen of gezichtsvermogen. Over de man die ze kende voor de oorlog, een harde werker... na de oorlog werkt hij nog hard maar moest zich af en toe terugtrekken vanwege rondspokende gruwelijke herinneringen. Ze houdt een pleidooi voor de hoeren die menig geestelijk dan wel lichamelijk mismaakte mannen opving en weer zin in het leven gaven.
Ze vertelt over hoe zij en Matthew in een jeep door het bezette gebied reden. Zo reden ze moeizaam langs rijen macherende soldaten om tien minuten later een lieflijk landschap vol zingende vogels te doorkruisen. De indrukken die Hélène dan opdoet zijn meesterlijk weergegeven... en schokkend. Dit laatste juist doordat zij een burger is en het op haar manier, als niet militair, weergeeft. Ze vindt de hele oorlog, in al zijn facetten, obsceen .
 
Wat het boek vooral zo bijzonder maakt is de manier waarop het verhaal verteld wordt. Het is opgedeeld in vijf delen. Het eerste deel gaat over haar jeugd en Rachida. Deel II t/m III verhalen over de oorlog. In deel IV gaat het voornamelijk over Edgar die in het derde oorlogsjaar gewond raakte en als België eenmaal bevrijdt is alleen nog maar homofiele relaties heeft. In deel V keert Hélène weer terug bij Rachida.

Aanvankelijk voel je afstand, Hélène is nog duidelijk op zoek naar hoe ze het verhaal vorm moet geven. Ze wisselt veelvuldig van heden naar verleden. Als lezer moet je wennen aan haar manier van schrijven. Naarmate het verhaal vordert lijkt het alsof Hélène zich meer herinnert en meer bevlogen is.
Het verhaal wordt wel redelijk chronologisch vertelt maar het zijn duidelijk háár, op dat moment, invallende gedachten die opgeschreven worden. Er zijn zijweggetjes die altijd weer terugkeren naar de hoofdweg. Maar boven alles uit stijgt de schitterende taal die Mortier gebruikt... bijvoorbeeld:

"Natuurlijk was ik jaloers, en ik ben het nog steeds. Jaloers op de schilders, op hun woordenschat van coloriet. Jaloers omdat ik de taal niet kan fijnstampen in een mortier en naar goeddunken vloeiend of pastreus kan maken door er olie doorheen te mengen, noch een nieuwe kleur kan scheppen door wat poeder van het ene woord aan wat poeder van het andere toe te voegen. Jaloers ook, omdat er geen taal bestaat waarmee je eerst een ondergrond kan aanbrengen, die door het kleurenweefsel dat je erbovenop legt heen blijft schemeren.[...]"


De taal is zo enorm rijk, het dwingt je tot langzaam lezen, tot proeven van de zinnen, ze geven een verfijnde smaak af waar je meer en meer van wil. 


ISBN 9789023427780 | Hardcover | 406 pagina's | De Bezige Bij | oktober 2008

© Dettie, 01 januari 2009


Lees de reacties op het forum en/of reageer: