Marcel C.A. van der Heijden

Toon alleen recensies op Leestafel van Marcel C.A. van der Heijden in de categorie:
Marcel C.A. van der Heijden op internet:

 

Lys Sint Mourel en andere Tilburgse schatten Lys Sint Mourel en andere Tilburgse schatten


Marcel C.A. van der Heijden


Een klein boekje met enkele verhalen waarin vermelding gemaakt wordt van Tilburg. In het voorwoord stelt Marcel van der Heijden dat Tilburg niet echt een stad was die ‘schrijvers in vervoering naar de pen deed grijpen.’ Toch vond hij de vermelding van de ‘schoonste stad van ‘t laand’ terug  bij enkele schrijvers, die hij in chronologische volgorde weergeeft.
Het eerste is het verhaal van Lys Sint Mourel. De schrijver is Franciscus Kersteman (1763). Hij schrijft een gefictionaliseerd verhaal over haar, die als vrouw jarenlang door het leven ging als man. Ze diende zelfs in het leger van de prins. 

‘Ten laatsten kwam Lys Sint Mourel by het aanbreeken van den Morgenstond voorby een Boere huis alwaar zy binnen trad, en alles in een groote verslagentheid vond over het Sterfgeval van de eenige Zoon van den Huize, een Jongeling die den Ouderdom van Vijftien Jaren eerst bereykt had. Dit voorval leek haar gunstig ter volvoering van haar Oogmerk om in Mansgewaad buioten ’s Lands te gaan, zy kogt zonder beraad van de Boerin, de werk kleederen van haar gestove Zoonb voor de geringe prys van een Ryksdaalder, vervolgens verwisselde zy onderweegen van gewaad, en behield nog een halve Ducaat Reisgeld, met welke zy haar te voet na Braband begaf, en aldaar als Tamboer dienst nam, onder een Compagnie Spaansche Fusiliers, ’t  welk te Dendermonde Guarnizoen hield, en door Kapitein Plantines wierd gehouden.’


De kapitein had het goed met haar voor, en zo kon ze jarenlang haar kostje verdienen in het leger. Tot ze gewond raakte...

Het tweede verhaal is van de hand van Stephanus Hanewinkel, een reisschrijver (1799). Hij reisde door Tilburg en bleef er even hangen, en schreef zogenaamde brieven aan een niet-bestaande vriend. Zo kon hij een vraag- en antwoordspel opzetten, dat alles wat levendiger maakte.

‘Ik heb Tilburg al eens doorgeloopen. Dit Dorp is het grootste van de geheele Majorij, en ook één der grootsten van onze geheele Republiek; hetzelve is als eene Stad aangelegd, in het midden ligt een groot Marktplein, ook vind men er eene schoone Kerk en een fraai Kasteel. De straaten zijn belegd met keisteenen. – Tilburg draagt grooten roem erop, dat voor eenige jaaren één van deszelfs Inboorlingen, als Primus van de Levensche Akademie alhier werd ingehaald, deeze plegtigheid geschiede met allen pracht en luister, hij wierd bijna als eenen halven God, als een mensch, ver boven anderen vooräl in kunde uitmuntende, verëerd’


Pieter Costerus is de schrijver van het derde stuk. Hij was student in de letteren toen hij zich aanmeldde voor het leger, en schreef in 1830 een dagboek over zijn ervaringen.

‘In eene plaats als deze, met circa 12000 bewoners, heb ik nog maar éénen boekverkoper gezien, indien men namelijk met dezen naam mag bestempelen eene man, die behalve wit papier en chitsen vellen, gebedenboeken voor Roomschen en schoolboeken voor kinderen ter koop aanbiedt en wiens keurigste werk misschien bestaat in de geschiedenis der bekeering van eenen jood, tot? Raadt eens, natuurlijk, tot het Roomsche geloof.’


Zoals uit deze geschriften blijkt: een katholieke omgeving was geen rijke omgeving, ten eerste al doordat een katholiek gezien meestal zeer kinderrijk was. Daarbij was de stad ook afhankelijk van de textiel, en waren er veel thuiswerkers, kleine ambachten, die hun kost moesten gaan verdienen in de fabrieken. Mannen en vrouwen, volwassenen en kinderen, om alle monden maar te kunnen voeden. Tijd voor scholing was er nauwelijks, en de tijd was er natuurlijk ook nog niet naar. Dat kwam pas later.
De volgende schrijfster maakt in haar boeken, geschreven onder de naam Elise, al wel gewag van scholen: hoe paters en nonnen scholen oprichtten. Zij eisten gehoorzaamheid, hun lokalen waren stil. De enkele protestantse school daarentegen was vrij en gezelliger.

‘Tilburg schijnt eene verzameling van verstrooide buurtschapjes, van onzamenhangende groepjes huizen, die dwars en scheef door elkander zijn geworpen en aan een omgeschudde Neurenburger doos doen denken, waarvan de huisjes wel zijn opgezet, maat nog altoos het schikken tot rijen en straten verbeiden; want staan soms hier en daar de huizen eens in de rij, weldra ontdekt gij er weer die uit het gelid schijnen getreden, of die het aangezigt afkeerig van de straat hebben gewend, want eenige straten vindt men er toch, die zich verenigen op het marktplein, den Heuvel, genaamd.’


Ed de Nève schreef een roman (uitgegeven in 1949) die zich in Tilburg afspeelt: ‘Bij ons op de Heuvel’. Daarin komt vooral de splitsing naar voren die vele Tilburgers nog kennen: Tilburg werd verdeeld door de spoorlijn. Woonde je ten noorden van die lijn, dan was je - zo vonden de ’stadsen’  - een ‘turk’  (gestoeld op de beschrijving van de kruistochten, waarin de bewoners van Turkije er niet zo best van af kwamen). Maar de Turken hadden wel mooi het fraai Wilhelminapark (nog steeds een monumentaal park, niet door de omvang, maar door de schoonheid ervan)! Ook Ed de Nève schrijft over de katholieke sfeer, en over de textielindustrie.

‘Meer dan de gemeenteraad was het de geestelijkheid in Wolstad die de bewoners bestuurde. En de fabrikanten van beide gedeelten waren de onmiddellijke uitvoerders dezer voorschriften als het erom ging ze door de van hen afhankelijke neringdoenden en arbeiders te doen eerbiedigen. Zolang zij  aan deze plichten voldeden, zag de geestelijkheid er geen bezwaar in, dat zij ’s Zondags na de hoogmis de ronde deden van de cafés, om na het lof een tweede ronde te maken. Voor de Turken eindigde deze gewoonlijk ongeveer acht uur ‘s avonds in het café op de hoek der Gasthuisstraat, vlak voor de overweg.’


Met daarna een beschrijving van hoe de dames van de betere stand door de straten flaneerden… prachtig hoe het verschil in rang en stand naar voren kwam, al was het zeker niet prettig om tot de lagere klasse te horen. Elise van een verhaal eerder was bepaald niet te spreken over de hygiëne die men er – dus niet- op na hield.
Het boek wordt afgesloten met nog een verhaal van Pieter Costerus, die in 1831 een rondgang maakt langs de textielfabrieken.
Bij al deze verhalen, waarbij vooral ook het verschil in spelling in de loop der jaren opvallend is, staan nog afbeeldingen zoals die op de omslag staan. Zwart-wit tekeningen.


ISBN 9072738047 | Paperback | 77 pagina's | Jan van Laarhoven Boeken | 1994

© Marjo, 19 januari 2013


Lees de reacties op het forum en/of reageer: