Maarten 't Hart

Toon alleen recensies op Leestafel van Maarten 't Hart in de categorie:
 

De steile helling De steile helling


Maarten ’t Hart werd in 1944 geboren in Maassluis. Die stad heeft dan ook al meerdere malen als decor gediend voor zijn romans en verhalen. Zo ook in dit boek, dat (zoals wel vaker bij ’t Hart) moeilijk ondergebracht kan worden bij een bepaalde categorie. De steile helling is nl. op een ongewone wijze geconstrueerd. Het boek omvat 4 delen, die onderling op een originele manier verbonden worden.
Het eerste deel heet: Topografische Proloog en begint met de veelzeggende zin: “Laat ons een paradijs bezoeken.” In een tiental bladzijden maken we kennis met Maassluis zoals het eruit zag in de jaren 50.
Daarna volgt: Het Paradijs. In ruim 100 pagina’s beschrijft Maarten vervolgens zijn jeugd en het leven in de arbeiderswijk waar hij opgroeide in die periode.
Daarna volgt De Tol: een roman (van bijna 100 pagina’s) met als hoofdpersoon een meisje, afkomstig uit de achterbuurt, dat zich niet wil neerleggen bij de beperkingen van haar sociale afkomst. En dan volgen nog een tiental bladzijden met als titel: Topografische Epiloog, waarin we kunnen kennis maken met Maassluis van na de sanering. Dat deel begint met de zin: “Het paradijs is niet meer.” Samen vormen deze delen één geheel, doordat ze op allerlei manieren naar elkaar verwijzen.

Het Maassluis zoals we dat leren kennen uit de Topografische Proloog is voor de jonge Maarten het paradijs. Hij vertelt o.a. hoe het er uitzag, dat je watersalamanders kon vangen in de sloot bij de fabriek, wat iemand bedoelt als hij zegt: “Ik mocht vroeger bij hem in het hokje”, of: “Ze gaan samen naar de Maaskant”, wat de Wip was en dat de kansarme mensen onder en de meer welgestelden boven aan de dijk woonden. De oplettende lezer komt al deze zaken weer tegen in de andere delen, soms heel terloops.

In Het Paradijs krijgen we een beeld van de manier waarop hij zijn jeugd doorbracht. De titel van dit deel kan verklaard worden uit het feit, dat de jonge Maarten de omgeving van zijn jeugd als een paradijs ervoer. Ondanks dat het allemaal niet ideaal was, was er ruimte om te spelen en avonturen te beleven. Broodpap op maandag was misschien niet echt lekker, maar er was geen honger. We maken kennis met markante buurtbewoners, maar lezen ook over de dreigende sanering, de waterstoker en de verhuur van wasmachines, de gezamenlijke krantenabonnementen, de Watersnood van 1953, de emigratiegolf, de opkopers van “oude troep” (in feite antiek), Drees en de AOW, de vrijwillige brandweer, het wantrouwen tussen gereformeerden en katholieken. Het is vlot geschreven, met humor en oog voor details. De blik op het leven van de jaren vijftig wordt verpakt in anekdotes. Of die ook allemaal op waarheid berusten is moeilijk in te schatten: een enkele lijkt zo ver gezocht (zijn geëmigreerde tante die op blote voeten over de landingsbaan van Schiphol holt als ze weer eens in Holland is, bv.) dat het haast wel echt gebeurd moet zijn: zoiets verzin je niet...


De Tol gaat over een meisje, Clazien (Ien) Onderwater, uit één van de ergste achterbuurtstraten van Maassluis: de Sandelingenstraat. Ze heeft geen vriendinnen: het enige meisje waarmee ze ooit “in het hokje mocht” is geëmigreerd, maar ze kan goed leren en de hoofdonderwijzer zou haar graag naar het lyceum zien gaan. Na veel moeite stemt haar vader toe in de ULO. Maar door de toestanden thuis houdt ze het niet vol en wordt overspannen. Een reden voor haar vader om haar (opgelucht) van school te halen en aan het werk te zetten in de buurtwinkel. Zonder er verder over na te denken (ze ging niet eens “met hem naar de Maaskant”) trouwt ze met een collega en haalt (als het hem niet lukt) met gemak haar middenstandsdiploma. Ze nemen de winkel over. Het suffe leventje gaat haar steeds meer tegenstaan: ze heeft behoefte aan intellectuele uitdagingen. Maar sinds haar jeugd wordt haar verweten, dat ze het te hoog in haar bol heeft. In een haast naturalistisch verloop van het verhaal maken we daarna mee hoe ze zich naar “boven aan de dijk” weet op te werken en hoe ze ook daar er toch nooit echt bij zal horen en zich uiteindelijk door beide partijen verstoten weet. De helling tussen boven en beneden aan de dijk blijkt erg steil.

De titel van dit deel (De Tol) heeft een dubbele betekenis: als kind was ze altijd alleen aan het tollen: ze was daar heel goed in. Maar ook: ze moet een hoge tol betalen voor het feit, dat ze meer kon en wilde dan haar buurtgenoten. In het verhaal komen de gebeurtenissen, levensomstandigheden, uitdrukkingen, stadsgenoten uit Het Paradijs geregeld terug. Soms zo terloops, dat ze je pas bij een tweede lezing opvallen. Door hun context in Het Paradijs geven ze aan het verhaal in De Tol een extra dimensie.
“In de Lijnstraat stak een man, met een krant onder zijn arm, de straat over (gezamenlijke krantenabonnementen uit Het Paradijs).” “Toen haar zoon vijf jaar oud was, haalde hij voor de eerste maal een schepnetje door de sloot langs het fabrieksterrein. Opgetogen kwam hij thuis met twee salamanders in een jampotje (zie Topografische Proloog).” “Een week later liepen ze weer naast elkaar over de Haven (Ien en overbuurman Jan van boven aan de dijk). Ze stonden weer naar de rivier te kijken. Wekenlang herhaalde zich dat ritueel. Na twee maanden gingen ze de Kippenbrug over, sloegen op de Govert van Wijnkade linksaf, en liepen naar het Schanshoofd. Toen kwam, weer een paar weken later, de gedenkwaardige avond, waarop ze, zij bevend, hij bevend, afsloegen naar de Maaskant (ze kregen verkering, zie de Topografische Proloog).” Het thema van dit verhaal (statusverschillen) wordt op een overtuigende wijze uitgewerkt. De karaktertekening van Ine is goed gelukt. Het is een goed geschreven psychologische roman. Sommige critici betichtten ’t Hart van melodramatik en geloofden niet in de deterministische gevolgen van standsverschil. Als arbeiderszoon die volgens de hoofdonderwijzer naar het lyceum kon, zal hij ongetwijfeld wel enig zicht hebben op één van de laatste taboes in Nederland: de belemmerende gevolgen van standsverschil.

In de Topografische Epiloog schildert ’t Hart op ietwat weemoedige toon het Maassluis van na de sanering rond 1988. Om te eindigen met: “Het lijkt alsof het verleden pijlsnel wegvlucht, een vlucht die men wanhopig probeert te vertragen door over dat verleden te schrijven, niet om het verstrijken der jaren te bewenen, niet om te treuren over verloren paradijzen, niet om bestuurders die saneerden aan te klagen, maar uitsluitend om op de steile helling van de tijd staande te blijven”. Wat mij betreft: een aanrader.


ISBN 9029519819 | Paperback | 0 pagina's | De Arbeiderspers | 1989

© Jannie Trouwborst, maart 2007


Lees de reacties op het forum en/of reageer: